'Hou me vast,' zei ze. In haar ogen verdronk een kalf.
R. sloeg zijn arm als een winkelhaak rondom haar nek. Inert, passief, mechanisch alsof hij reageerde op een knopje die werd ingedrukt. Als een kapstok, zo bengelde een fysiek aanhangsel van zichzelf daar in de verte.
'Nee, zo niet, zoals vroeger.' Haar stem brak op de tweede komma.
Hij probeerde zich voor te stellen hoe vroeger was. Hoe de warmte van haar lichaam door zijn aderen trok als heroïne. Nu was hij 'clean'.
De arm verstrengelde zich van dweil tot cobragreep. Kracht maar géén gevoel, alsof je een citroen uitknijpt. Zijn arm sliep. Hij sliep.
Zij zweeg, de kamer zweeg, het universum zweeg.
Wanneer je op zoek ging naar antwoorden, was de stilte prominent.